Carlito’s kruisweg

‘Kom op, ouwe,’ zei hij terwijl hij probeerde zijn schoonvader van het parkbankje te trekken.‘Adoe,’ vloekte deze, zijn gezicht verbergend achter de met snot besmeurde mouw van zijn te grote, gewatteerde jas. ‘We gaan niet meer, Carlito... Breng me naar huis.’ Hij sprak traag, met een trilling in zijn stem.
Carlito veegde een paar van zijn dreads uit zijn gezicht. Hij had kunnen raden dat het een puinhoop zou worden met die ouwe Indo, die nauwelijks nog kon lopen. Waarschijnlijk te lam. Nog geen tien minuten onderweg en de junk was al op dat parkbankje in elkaar gestort. Verderop liep een groepje dagjesmensen. Waarom zou iemand vrijwillig met stokken door een park lopen, was hem een raadsel.
‘Aman! Je hebt het je dochter beloofd. Geen spelletjes,’ zei hij, twee koppen groter dan de loensende, witharige man voor hem. ‘Je gaat naar mij luisteren.’ Hij pakte hem ruw bij zijn schouders vast. ‘Je wilde dit zelf, man. Je weet het toch!’

De oude kwam overeind en begon hevig mompelend verder te lopen. Terwijl hij met zijn O-benen voortwaggelde, zijn voeten, in Carlito's enorme sneakers gestoken, voorzichtig op het bladerdek plaatsend, klapte zo nu en dan zijn hoofd naar achteren als een PEZ-dispenser. In zijn jaszak waren duidelijk de contouren te zien van een halve literblik Schultenbraü.
Dus die heeft hij nog achter de hand, dacht Carlito. Het zou een lange dag worden. Die ouwe aan de zuip en hij had niet eens tijd gehad om lange vloei te kopen en een jonko te draaien. Op een dag als vandaag brandde het blok hasj in zijn binnenzak meer dan ooit. Hij stak zijn hand in zijn zak en brak een klein brokje af, stopte het in zijn mond en begon erop te kauwen. Lekker was het niet, maar nood breekt wet. Hij bekeek het geelgroene scherm van zijn Nokia 3310. Nog steeds geen bericht.
‘Je moet kappen met die shit,’ riep hij de man toe en liep hem zuchtend achterna. 

Carlito had thuis op de bank gezeten toen het gebeurde. Hij had een stukje hasj verkruimeld en vermengd met de tabak van een gebroken sigaret, die hij na een verwoede zoektocht had gevonden in Shirley's toilettas. In de hoek had Zula, een blauw Amerikaanse Stafford teefje, met een geruite slof gespeeld. Ze was over de met schapenvacht afgezette randen aan het kwijlen. ‘Laat los, kutbeest,’ schreeuwde Carlito en hij gooide een aansteker richting haar hoofd. Mis.
Ach, wat kon die slof hem ook bommen? Dan hield die rothond tenminste haar kop. Hij ontspande zich, plantte zijn grote voeten met een dof geluid op de eikenhouten salontafel en keek naar de laptop op zijn schoot. Op het YouTube-kanaal van Jesus C The Lord 69 vond hij wat hij zocht. Hij klikte op een video, stak zijn joint aan en sloot zijn ogen. Zo zou het allemaal tot hem komen. The Word of Promise Audio Bible. Audio... Dit was de nieuwe tijd. God had het nog makkelijker gemaakt om tot hem te spreken. Hij blies de sterk geurende rook die uit zijn mond kwam richting het scherm. Wat een held was die King James toch.
Toen hoorde hij het: ‘every moving thing that liveth shall be meat for you; even as the green herb have I given you all things.’ Hij ging recht overeind zitten en staarde naar de brandende joint in zijn hand. The green herb. Carlito krabde over zijn hoofd en pauzeerde het filmpje.
‘It shall be meat for you, as the green herb I have given you,’ sprak hij bedachtzaam. Het groene kruid, gras. Cannabis. Hij had nog een haal genomen en het spul lang rondjes laten draaien in zijn longen. Hij had geslikt en hoest.

‘Ik moet pissen.’ De oude stopte met lopen.
‘Ga hier achter deze boom dan,’ zei Carlito.
‘Ik? Ik ga niet achter een boom.’ De oude was met zijn linkerbeen gaan slepen. Hij steunde en wenkte Carlito.
‘Luister naar me,’ sliste de oude haast onhoorbaar toen Carlito dichterbij was gekomen. ‘Er is niks mis met mij, jongen,’ Hij hinkte weg over het plein, als een gehavende soldaat naar zijn barak.
‘Aman, wat doe je nou,’ kreunde Carlito. Hij had het helemaal gehad met die junk. Pas als hij ergens compleet verdoofd achter gesloten deuren zat, kon hij opgelucht ademhalen. Dan zou hij kippensoep maken.
‘Moet. Pissen,’ lispelde de hinkende met samengeknepen lippen. Hij had geen tanden meer in zijn bek. Jaren geleden had hij de meeste al stuk gebeten, de rest was er een tijd terug uitgemept door een andere zwerver.

Ze stonden voor een café aan het Vrijthof. De oude probeerde met zijn schouder de klapdeuren open te duwen. Carlito veegde ze uiteen en keek om zich heen. Mannen in colbertjes, hevig discussiërend boven sandwiches, vrouwen naast stoelen vol winkeltasjes, obers in witte overhemden. Fuck... Wat een protsers. In welke tijd leefden die lui? Hij liep richting de bar.
De oude stond middenin de zaak stil. ‘Waar is de wc? Ik moet pissen!’, schreeuwde hij.
De gasten keken verschrikt op. Lekker, dacht Carlito. Een van de obers stapte achter de bar vandaan. In zijn hand hield hij een wijnglas en een doek. ‘Meneer, de toiletten zijn alleen voor betalende bezoekers.’ Betalende. Hij legde nadruk op elke lettergreep.
Carlito keek de man strak aan, ging heel dicht bij hem staan en zei: ‘Luister fucker, die ouwe moet zeiken. En jij gaat ons nu de plee wijzen.’ Hij priemde met zijn wijsvinger tegen de borst van de ober.
‘Het spijt me zeer, maar ik zou jullie willen verzoeken nu weg te gaan.’
Carlito wierp een blik op het tafeltje naast hem. Twee vrouwen, twee mannen, een kind. Ze keken hem verbaasd aan. Een van de vrouwen kuchte en wendde zich af. Niemand nam hem ooit serieus.
‘Een beetje respect, ja,’ gromde hij. ‘Dit is een ouwe man die eventjes naar de wc wil.’
Hij gebaarde naar zijn schoonvader. De andere kelners hielden nu ook bij hen halt. Sommigen droegen borden met broodjes en soep.
‘Jullie hebben hier niets te zoeken,’ zei een van hen. ‘Kom op, naar huis.’
Carlito’s handen trilden. De oude begon te wankelen. ‘Kijk nou wat je doet,’ riep Carlito en gebaarde naar hem.
Hij hoorde een klaterend geluid en keek omlaag. Schuimend kletterde de pis van zijn schoonvader op de art deco-tegels. De kelners deinsden terug.
Carlito lachte. ‘Kom, we gaan,’ zei hij, nadat de oude zijn gulp had dichtgeritst. Hij pakte hem bij de arm. ‘Smerige motherfucker,’ zei Carlito grijnzend toen ze schuifelend naar buiten liepen en sloeg de oude op de rug.

De scherpe ringtone van zijn Nokia. Zijn vriendin. Hij nam op.
‘Dushi! Eindelijk spreek ik jou, mami. Ik loop nu met je vader naar de verslavingsopvang. Hij wil beter worden. Hij zegt zelf-‘
‘Adoe,’ onderbrak ze hem. ‘Carlito. Dit is niet grappig!’ Shirley huilde.
‘Shirley. Hij wil die drank niet meer. Ik zeg het je.’
‘Fuck, man. Fuck.’ Ze maakte kokhalsgeluiden.
‘Luister, sexy mama. Pa zegt dat hij kramp in zijn been heeft. Ik moet hangen.’
Hij zette zijn schoonvader op een stoepje. ‘Hier blijven, man. Ik ben zo terug.’
Met brede passen stak hij de straat over. Zijn dreads hingen los over zijn schouders. Zijn wijde spijkerbroek zakte bijna van zijn kont. De zon reflecteerde in de winkelruiten. In de verte zag hij een coffeeshop. Hij zette de vaart erin. Misschien was deze dag zo slecht nog niet.

Hij was een Jood, hij wist het zeker. Hij stamde af van een van de Twelve Tribes of Israel. De Rastafari waren het uitverkoren volk, Ethiopië was hun beloofde land. Het woord van God was tot hem gekomen op straat. Hij was het station uitgelopen. Op het pleintje hadden een aantal mannen gestaan. ‘Brother,’ hadden ze gezegd. ‘Jij bent een van ons. Waarom vergooi jij je leven?’
Sindsdien had alles zin gekregen. Hij had zijn haar laten groeien, zijn baard laten staan en zich overgegeven aan de leer van de Bijbel, zijn zondige leven achter zich gelaten. Hij zou met Shirley trouwen en ze zouden een goed leven krijgen. Hij zou zijn shit voortaan op orde hebben. Geen deurwaarders, geen dwangbevelen, niet meer de bak in. Hij had haar herhaaldelijk gevraagd om met hem te trouwen, maar ze ging er nooit echt op in.
‘Ik ga jou mijn vrouw maken en dan gaan we in Ethiopië wonen,’ zei hij elke avond als ze voor hem had gekookt. Hij stuurde haar foto’s van ringen die in de aanbieding waren bij Lucardi. Ze had er nog steeds geen uitgekozen.

Bij de HEMA kocht hij een zakje chips. Die ouwe was dol op chips. Als hij ze at, leek hij op Koekiemonster. Dan maalden zijn tandeloze kaken heftig op en neer en vlogen de stukjes in het rond. Carlito ging naast hem op de stoep zitten. Zo nu en dan deed hij een nieuw stukje chips in de mond van zijn schoonvader. Ze zwegen een hele tijd, terwijl de oude gretig op de chips zoog en Carlito langzaam trekken van zijn joint nam.
Er zat een stukje paprikachips in zijn tandvlees geboord, zag Carlito. ‘Mond open,’ zei hij. De oude gehoorzaamde. Voorzichtig trok Carlito het stukje eruit. Er zat wat bloed op het puntje. De ouwe haalde het blikje Schultenbraü uit zijn jaszak.
‘Moet dat nou?’ Carlito rukte het blik uit zijn handen.
‘Voor mijn medicatie.’ Een tandeloze grijns. De oude dook een paar zakjes vol witte pilletjes uit zijn gewatteerde jas. Op elk zakje stond een dag van de week.
Carlito zag dat de zakjes van de afgelopen dagen nog ongeopend waren. ‘Jij denkt dat drank en methadon jou superkrachten geven, maar je hebt het mis, man,’ zei hij.
De oude negeerde hem en begon zakje na zakje open te maken, totdat de palm van zijn hand gevuld was met de methadon. In een reflex sloeg Carlito tegen zijn arm. De pilletjes vlogen door de lucht en een groot deel belandde in een straatkolk.
‘Nee… nee! Wat doe je,’ jammerde de oude. Hij boog voorover en begon wat bruikbaar was stuk voor stuk van straat te rapen.
‘Jij moet de Bijbel lezen, swa,’ zei Carlito. ‘Dan weet je dat het verkeerd is wat jij doet.’ Hij hield hem zijn jonko voor. ‘Hier, neem dit.’

Het oog van de heer is gericht op de rechtvaardige, het oor van de heer naar hun hulpgeroep. De heer zou hem bijstaan, dacht Carlito. Jah testte hem in deze Babylonische tijden en hij moest de test doorstaan, zijn taak volbrengen. De hasj was naar zijn hoofd gestegen, bewolkte zijn hersenen met een aangename roes. De bomen leken groter en groener, de hemel was licht en open. Zoals Jezus het kruis had gedragen, nam hij zijn schoonvader op zijn rug. Die sloeg zijn handen zo stevig om zijn nek dat Carlito nauwelijks adem kreeg.
‘Even chill, ja?’, zei hij en de greep verslapte. Het hoofd van de oude ketste bij elke stap tegen zijn achterhoofd. Ze liepen over een zanderig weggetje.
Dit is mijn kruisweg, dacht Carlito. Als hij zijn taak had volbracht, zou Shirley zeker met hem trouwen. Dan zouden ze als twee kinderen van God in Zijn land gaan wonen en leven van de aarde en de herb. Ze waren bijna bij de rehab.
‘Over dit alles zegevieren wij glansrijk, dankzij Hem die ons heeft liefgehad.’ Dat had King James gezegd. Daarom wist hij dat het hem zou lukken die ouwe daar te krijgen. De Heer was met hem.

Ze stonden op de oprijlaan. Carlito pakt de oude bij de schouders. ‘Pa, beloof je dat je gaat stoppen?’ Hij rammelde de man door elkaar. ‘Promise me, brother.’
Zijn telefoon ging af. Eén keer, twee keer, drie keer. Hij negeerde het geluid. Er waren nu belangrijkere zaken. ‘En als jij de weg kwijt bent, swa. Dan ga je naar YouTube en dan luister je naar het woord van God.’
De oude knikte. Hij leek kleiner dan ooit. Om de randen van zijn mond zaten oranje vegen van de paprikachips. In zijn ooghoek hing een traan.
‘Shit, man. Nu niet gaan huilen. Shit!’ Carlito veegde de traan ruw weg. ‘Naar binnen jij.’
Hij ging niet mee. Mensen zoals hij werden er niet serieus genomen.
‘O, en pa?’ zei hij. ‘Shirley en ik gaan trouwen.’ Hij gaf de oude een box en liep weg.

De wereld was mooi. Carlito zag vogels en konijnen op de weg terug. De zon scheen fel in zijn gezicht. Hij ritste zijn jas open en stopte nog een stukje hasj in zijn mond, sabbelde erop. Hij begon aan de smaak te wennen. Vandaag was de eerste dag van zijn nieuwe leven. Hij liep naar de supermarkt en kocht een kippetje en wat bouillon. Hij neuriede. Vanavond zou hij kippensoep maken. Hij keek op zijn telefoon. Dertig gemiste oproepen van Shirley. Sms’jes. Hij las ze, stuk voor stuk. Toen las hij ze nog een keer en nog een keer.
Ze nam onmiddellijk op toen hij belde. ‘Klootzak. De begrafenis was vandaag. Papa is dood en jij peert ‘m. Waar was je? We hebben je overal gezocht. Ik ­–’
‘Mami, waar heb je het over? Chill’ zei hij sussend.
‘De begrafenis van papa, gek! Dat was vandaag. Ik begrijp niet hoe je…’
‘Jouw papa was net nog hier. Ik heb hem naar de kliniek gebracht. Als ik thuis kom, gaan wij trouwen, sweetie.’
‘Adoe, Carlito! Ik wil helemaal niet trouwen. Papa is maandag overleden. Kom naar huis…’

Hij liet zijn telefoon uit zijn hand vallen. De Nokia stuiterde weg en belandde in een hoop bladeren. Het groengele licht van het schermpje doofde op de grond. Hij keek naar zijn handen. Zijn nagels waren vuil. Hij keek verder omlaag. Er zaten scheuren in zijn broek. Eén broekspijp was nat van de zeik. Zijn sneakers zaten onder de modder. Zijn jas was weg.
Het kruis op zijn rug werd zwaarder en zwaarder. Net zoals zijn ogen en zijn borst. De bomen en de dieren waren plotseling verdwenen. De heldere hemel was weg. De mist in zijn hoofd nam toe. In zijn broekzak vond hij wel honderd witte pilletjes.

Hij zakte op de grond, vouwde zijn handen en begon te bidden, maar deze keer gaf niemand antwoord.

In opdracht van Hard//hoofd

Vorige
Vorige

Wonder

Volgende
Volgende

Nooit meer natte kousen